Steenschuur 13 te Leiden

Bouwhistorische opname Steenschuur 13 te Leiden

In het najaar van 2017 heb ik een bouwhistorische opname van het pand Steenschuur 13 in Leiden gemaakt. Het Steenschuur wordt in de 13e eeuw samen met het Rapenburg gegraven als eerste vestinggracht langs de zuidzijde van de toenmalige stad. In 1389 breidt de stad zich uit en komen beide binnen de stadsmuren te liggen. Het Rapenburg ontwikkelt zich vervolgens als vestigingsplaats voor de bovenlaag van de bevolking en het Steenschuur volgt.

Rond 1500 wordt, op een ouder perceel aan het Steenschuur, een voorhuis met vast achterhuis gebouwd. Het voor- en achterhuis bestaan beide uit twee bouwlagen met een drie vaks eikenhouten houtskelet met samengestelde balklagen. Het achterhuis bevat een kap van dekbalkspanten en vermoedelijk sporenparen met haanhouten. Vermoedelijk worden tegen de linkermuur in zowel het voorhuis als achterhuis in het midden schouwen geplaatst. Mogelijk krijgt het voorhuis alleen een schouw op de verdieping, zoals gebruikelijk in die tijd.

In het begin van de 17e eeuw wordt het voorhuis opgehoogd met een extra verdieping. De samengestelde balklaag (zonder houtskelet) van de nieuwe verdieping en de nieuwe kapconstructie zijn duidelijk te herkennen aan het ritme van vier vakken (in plaats van drie op de bouwlagen daaronder). De moerbalken zijn opgelegd in dragende zijgevels en worden voorzien van consoles in de vorm van een Leidse klos. De kapspanten bestaan uit een dekbalkspant met daarop een driehoekspant met spantbalk.

Vermoedelijk wordt het 16e-eeuwse houtskelet dan gemoderniseerd. De sleutelstukken worden bijgeschaafd tot een ojiefprofiel (in plaats van een peerkraalprofiel). Mogelijk wordt hierbij ook een deel van de muurstijlen en korbelen verwijderd. Met het ophogen van het voorhuis krijgt het pand tevens van een nieuwe voorgevel. Een bakstenen trapgevel in Hollandse Renaissance stijl met natuursteen elementen als decoratie.

Het huis krijgt mogelijk een indeling die typisch is voor 17e-eeuwse huizen in Leiden: In het achterste deel van het voorhuis wordt aan de rechterkant het nieuw trappenhuis geplaatst. In het vaste achterhuis wordt een gang afgescheiden. Op het erf achter het huis wordt een los achterhuis gebouwd van één bouwlaag met een lessenaarsdak. Dit losse achterhuis wordt met een verbindingsgang verbonden met het achterhuis, daarnaast blijft een binnenplaats over. Links van het trappenhuis komt een soort tussenzone met opkamer/bedstede boven de kelder. Het voorste deel van het voorhuis bestaat uit één grote ruimte. Vanuit deze ruimte is rechts achterin een getoogde doorgang aanwezig naar de gang langs het trappenhuis.

In het begin van de 18e eeuw (vermoedelijk 1734/35) wordt in het voorhuis een vestibule afgescheiden en van een decoratief stucplafond in Lodewijk XIV-stijl voorzien. De vloer en een deel van de wanden worden van marmer voorzien. Met het afscheiden van de vestibule ontstaat een voorkamer. Deze wordt voorzien van een schouw tegen de achterwand met gestuukte boezem, een lage lambrisering rondom en binnenluiken voor de vensters. Waarschijnlijk wordt bij deze modernisering op de binnenplaats een privaat aangebouwd.

Begin 19e eeuw vindt wederom een modernisering plaats. De vensters in de voorgevel worden deels vervangen door Empire schuiframen en de entreepartij wordt vernieuwd. De interne wijzigingen bij deze verbouwing worden uitgevoerd in Lodewijk XVI- / Emprire-stijl. Dit is te herkennen aan het fijne stucwerk, de architraaflijsten en lambrisering met platte profielen en de deuren met hoekrozetten. In het voorhuis wordt op de eerste verdieping een zone afgescheiden met de trap erin. De onderkant van de trap naar de zolder wordt aangepast en krijgt gebolde treden. De schouw in de voorkamer wordt ten behoeve van de symmetrie iets verschoven en krijgt een nieuw uiterlijk in Empire stijl. Ook de schouw in de achterkamer wordt van een Lodewijk XVI- / Empire stijl uiterlijk voorzien.

In 1950 wordt het pand verbouwd. De achtergevel wordt opnieuw opgemetseld, in halfsteens verband. De ramen op de begane grond en zolder lijken hergebruikt. Op de eerste verdieping worden nieuwe historiserende vensters geplaatst. Ook bij de interne verbouwing wordt (vaak) historiserend gewerkt en er is veel met deuren (en architraaflijsten) geschoven. De trap naar de kelder wordt verplaatst en het plafond van de kelder / de vloer van de opkamer wordt verlaagd. Op de oude plek van de keldertrap komt een verbinding tussen de vestibule en de opkamer. De opkamer wordt ingericht als rijwielstalling. De zolder van het achterhuis wordt ingrijpend verbouwd, waarmee een portaal, badkamer en slaapkamer met inbouwkasten worden gemaakt.

Na 1950 vinden er nog enkele verbouwingen plaats. De grootste wijziging is de verbouwing van het losse achterhuis na 1959. Het lessenaarsdak wordt vervangen door een verdieping die de helft van het losse achterhuis beslaat. De rest wordt ingericht als dakterras. Op de verdieping wordt eveneens een dakterras gemaakt. In de jaren negentig wordt het pand gemoderniseerd/gerestaureerd tot familiewoning. In het losse achterhuis komt een nieuwe keuken.